donderdag, september 21, 2006

Over een paar dagen begint de Ramadan. Voor de vrouwen een gelegenheid om zich in hun mooiste gewaden te laten zien. Inspiratie kunnen ze halen uit de modetijdschriften, die deze maand de nieuwste Djellaba en Kafta-creaties tonen, of de vele modeshows die de afgelopen twee weken plaatsvonden. Hierboven een foto van de modeshow “Djellaba 2006”, waar de Marokkaanse haute couture in de magische omgeving van het “Palais Tazit” te Rabat haar nieuwe collecties presenteerde. Als leek in modeland, viel mij vooral de mooie vermenging van traditionele en moderne accenten op.

dinsdag, september 19, 2006

Hoe moet ik als vrouw hier het gesis, geroep, commentaar, het staren, kortom het “gehassle” door mannen op straat interpreteren?

Er zijn verschillende gradaties. In gezelschap van een man vang ik hooguit hier en daar een indringende blik op. Loop ik alleen, of samen met een andere vrouw, dan is de bepalende factor het soort wijk. In mijn bourgeois buurt Agdal word ik nauwelijks lastig gevallen. Niet meer dan wat gestaar en sporadisch wat geroep als “psss… chérie!....Madame ou encore Mademoiselle?”. In het centrum, maar vooral in de wat meer volkse, armoedige buurten, waar Westerse vrouwen zich weinig vertonen, voegt zich daar de variant aan toe van mannen die me zomaar aanspreken. “Waar komt u vandaan? Wat heeft u mooie ogen! Zin om even koffie te drinken?"

“Nadine, il y aura toujours les regards et les petits remarques”
[1], aldus mijn Marokkaanse lerares Frans Soumia. Kortom, accepteer het gehassle als iets wat nou eenmaal bij deze mediterrane cultuur hoort. En ja, zo kan je het zien. Dan besef ik dat ik van de Nederlandse mannen ook wel het compleet tegenovergestelde gedrag gewend ben. Zoals een half Italiaanse half Nederlandse, die ik hier tegenkwam, het verwoordde: “In Nederland voel ik me een onzijdig wezen. Geen man die naar me kijkt. Terug in Italie, voel ik me dankzij het ‘ciau bella!’-geroep tenminste weer vrouw”.

Of moet ik het gehassle, vooral in de aanspreekvariant, juist opvatten als een grove belediging? Dat is de visie van de Nederlandse cultureel antropologe Angela. Zij woonde maanden in bij een eenvoudige Marokkaanse familie, midden in de medina van Fez, waar ze met haar blonde verschijning een niet aflatende portie hassle over zich heeft heen gekregen. Inmiddels is ze volleerd in het verbaal compleet afpoeieren van mannen die haar op straat aanspreken, in Marokkaans Arabisch en al. “Een Marokkaan hoort niet zomaar een onbekende vrouw op straat aan te spreken. In de Arabisch Islamitische cultuur is dat een teken van gebrek aan respect. Dat doet een man alleen bij hoeren. Hoe eenvoudiger de afkomst of hoe traditioneler, hoe sneller een man zal zijn opgegroeid met het idee dat Westerse vrouwen ‘makkelijk’, eigenlijk gewoon hoeren, zijn. Dus als ze je aanspreken op straat, weet je hoe ze je zien en waar ze op uit zijn”.

Deze theorie toets ik bij mijn werkster Fatima, die als eind twintiger met haar moeder midden in een armoedige volksbuurt van de zusterstad van Rabat, Salé, woont. Uit haar reactie maak ik op (onze communicatie in een mengelmoes van Frans en Marokkaans verloopt nog wat moeizaam) dat mannen ook naar haar, een Arabische vrouw, sissen en roepen. “Maar hoe denken ze over Westerse vrouwen?”, probeer ik. En dan begint ze een niet helemaal goed te volgen betoog, waarin ze ‘het Westen’ en ‘aids’ herhaaldelijk in een en dezelfde adem noemt, en vertelt dat de overheid koppels die willen trouwen verplicht een aids-test laat afnemen. Interessante associaties roept het begrip “Westerse vrouw” bij haar op.

Ik snijd het onderwerp aan bij mijn vaste taxichauffeur Driss. “Wat denk je nou dat die mannen van me willen als ze me aanspreken?” Driss: “Een visum, een toegang tot een nieuw leven. Of ze zijn gewoon nieuwsgierig, geïnteresseerd, willen opscheppen tegen hun vrienden dat ze een Nederlandse vrouw hebben ontmoet. En… wie weet wat daar van komt!”. Driss is te veel gentleman om de hoertheorie in de mond te nemen. Maar in zijn woorden zit ook zeker een kern van waarheid.

Al bladerend in de Citadine, een tijdschrift dat zich richt op de werkende Marokkaanse vrouw, tref ik een lezersoproep. Of de redactie niet eens aandacht kan besteden aan “een groot probleem van onze samenleving, de seksuele intimidatie van vrouwen op straat. Wat hebben vrouwen aan de versterkte vrouwenrechten, als ze al na een paar stappen op straat de vernedering moeten ondergaan van wellustige blikken of het gesis als zouden ze beesten zijn?”

Ik ben er wel over uit. Het gehassle is onderdeel van deze cultuur en richt zich net zo goed op de Marokkaanse vrouw. Maar bij een Westerse vrouw wordt de overstap van staren of sissen naar zomaar aanspreken ongetwijfeld makkelijker gemaakt. Vanuit de veronderstelling dat deze vrouw, laten we zeggen, wat meer benaderbaar is. Ook omdat het gaat om een niet-Arabische vreemdeling, waar de sociale controle van de omgeving zich minder op richt.

Ik doe mijn best het gehassle als cultureel gegeven te accepteren en ontwikkel een hele techniek om ermee om te gaan. Bij gesis en gestaar stug doorlopen en doen alsof ik er niets van merk. Bij aanspreken vriendelijk blijven, doch het gesprek zo snel mogelijk afkappen. Lastig, want vriendelijkheid wordt snel opgevat als welwillendheid. Het is wachten op het moment dat ook ik compleet uit mijn slof schiet. En ook dan zou ik een averechts effect kunnen verwachten. Cultureel antropologe Angela: “Het ‘weigeren’ wordt ook als aanmoediging gezien, omdat dat juist ‘aantrekkelijk’ is aan een vrouw. Een ‘makkelijke vrouw’ is niet meer dan een hoer.”


[1] In trant van: er zullen altijd wel mannen zijn die staren of opmerkingen naar je maken.

dinsdag, september 12, 2006

“2éme Festival du film de femmes à Salé”, 5-9 september.

Een menigte van nieuwsgierigen krioelt voor de hekken bij de ingang van het “Festival du film de femmes à Salé”. Politieagenten en militairen staan klaar om hen waar nodig hardhandig opzij te duwen, zodat de VIP-gasten een waardig entree op de rode loper gegarandeerd is. Ik overpeins de beste tactiek om ons een weg door deze menigte te banen. Verspilde denkkracht, want al snel verschijnt een agent om ons door de mensenmassa naar de rode loper te begeleiden, waar wij met alle égards ontvangen worden. Danken wij deze VIP-ontvangst aan ons Europees uiterlijk? Ik vermoed het. Mijn uitnodiging voor de opening van het festival heb ik in elk geval niet hoeven tonen.

Podium, uitschuifbaar (buitenlucht) filmscherm en tribune staan opgesteld voor de poorten van de middeleeuwse stadsmuren van Salé. In de schemering van de invallende avond professioneel met verschillende spots belicht. Lounge muziek met Arabische accenten klinkt op de achtergrond. Het effect is betoverend.

Een schare hoogwaardigheidsbekleders en bekendheden, van ministers tot Marokkaanse televisie- en filmsterren, betreedt gestaag de rode loper. De pers zwermt om hen heen. Als twee uur later de met veel spektakel gelanceerde openingsceremonie is afgerond en datgene begint waar het festival om draait, de openingsfilm (“North Country”), verlaten de vips weer het festival. “Acte de présence” geven was kennelijk het doel van hun aanwezigheid, de film een bijkomstigheid.

De show erom heen belangrijker dan de films zelf? Telt de vorm meer dan de inhoud? Dit lijkt het patroon. De volgende dag begeven mijn vriendin en ik ons naar het cultureel centrum van het stadje Sala al Jadida, net buiten Salé. Salé beschikt niet over bioscopen, waardoor de organisatie ervoor koos hier de dagfilms van het festival te draaien. We zijn te laat en verwachten midden in de film te vallen. Maar nee, door technische mankementen is de film (“Maria full of grace”) pas net begonnen. Na een uur hapert de apparatuur en valt de film uit.

Buiten spreken we een Nederlands jurylid. Zij vertelt ons dat het zo de hele dag met de filmvertoningen is gelopen. De jury zal uiteindelijk de meeste films in het hotel moeten gaan bekijken, omdat de apparatuur voor de publieke vertoningen het laat afweten. Maar lovend is ze over de koninklijke behandeling die zij als lid van de internationale jury krijgt; overnachting in 5 sterren hotel, vlucht naar Rabat, luxe diners, etc.

“Een iets minder luxe behandeling had geld opgeleverd voor de aanschaf van betere apparatuur”, merkt de Nederlandse niet geheel onterecht op. Maar we zijn het erover eens dat de Marokkanen in de presentatie, het showelement, erg goed zijn. Daar zouden wij Nederlanders nog heel wat van kunnen leren. En vanuit die gedachte genieten wij zaterdagavond van de slotceremonie van het festival, waar de rituele dans van groot spektakel en het zien en gezien worden zich weer herhaalt. Toch rijst er die avond ook hoop voor de inhoudelijke kant. De burgemeester van Salé kondigt de bouw aan van drie bioscopen in zijn stad, die volgend jaar als lokatie moeten dienen voor het derde filmfestival van Salé. Loze beloftes of oprechte voornemens?

Voor meer informatie over het festival, zie ook www.maghrebarts.ma/cinenews/060910.html.

maandag, september 11, 2006

17 augustus

Het lijkt zo simpel. Achter de laptop kruipen en tikken maar. Over mijn eerste indrukken. Genoeg materiaal, want alles is nieuw. Een nieuwe woonplaats, Rabat. Een nieuw appartement, inmiddels half ingericht. Een nieuwe buurt, Agdal. Levendig, vol café’s, winkels, instituten, bedrijfjes, paraderende jonge vrouwen. Veel schaarser gekleed dan ik voor mogelijk had gehouden. Een buurt van de Marokkaan uit de welgestelde middenklasse, die niet in een villa wil wonen of zich dat nog niet kan veroorloven. Althans, dat is zo mijn inschatting. Alles is nu nog ‘mijn inschatting’, want in de paar dagen die ik hier nu vertoef, is Soumia, mijn lerares Frans, vooralsnog de enige bij wie ik mijn observaties heb kunnen toetsen.

Misschien verklaart deze zo ervaren onwetendheid mijn schroom om te beginnen met schrijven. Geen valide excuus, want in de Arabische wereld zul je nooit helemaal het punt bereiken waarop je echt weet wat er in de samenleving speelt. Tenminste, dat is de boodschap uit Joris Luyendijks’ boek “Het zijn net mensen, beelden uit het Midden Oosten”, over zijn vijfjarige correspondentschap vanuit het Midden Oosten. Hij beschrijft hoe hij het liefst “Ik weet het niet, ik weet het niet, ik weet het niet!” had geroepen, als hij voor het NOS Journaal ontwikkelingen in Egypte, Irak, Syrië of de Palestijnse gebieden moest duiden. Onafhankelijke statistieken om zijn analyse te staven waren in deze semi-dictaturen niet voorhanden. Daarom kwam volgens hem rapporteren over wat in die landen op macro niveau gaande was, neer op gissen. Dat zal in Marokko anders zijn, maar wellicht niet eens zoveel.

Lerares Soumia zei: “de werkloosheid is hier overal”. Ik vroeg haar naar het percentage. 30% van de inwoners toch? Dat had ik ergens gelezen. “Ach, aan dit soort cijfers heb je niets” was haar reactie. De overheid manipuleert statistieken. “Ze zeggen wat hun uitkomt” . Vanaf zijn troonbestijging in ’99 heeft Koning Mohammed VI de ‘democratie willen invoeren’. En ja, sindsdien is in Marokko heel veel ten goede veranderd. Meer rechten voor de vrouw, amnestie aan politieke gevangenen, een waarheidscommissie waar de slachtoffers van de onderdrukking onder het regime van voormalig Koning Hassan hun verhaal kunnen doen. Maar een koning die besluit de democratie in te voeren, is dat niet een contradictio in terminis?

Intussen blijft naast een langzaam steeds onafhankelijker en kritische pers, een krant als “Le Matin” het boegbeeld van de Marokkaanse pers. De koppen vormen een lofzang op al het goeds dat Mohammed VI zijn land brengt. Ook zijn er nog steeds Marokkaanse televisiezenders die zonder tegensputteren integraal de reportages van Koningsactiviteiten overnemen, die de persdienst van het hof hen aanlevert. Lokale autoriteiten trommelen in no time volksmassa’s op, om de koning met aangereikte vlaggetjes en foto’s met zijn portret toe te juichen, zodra hij hun stad bezoekt. Deze kenmerken van de grote persoonlijkheidscultus rondom Mohammed VI worden deze week beschreven in het hoofdartikel van het kritische blad TelQuel. Tussen de regels klinkt kritiek door op het voortbestaan van deze idolatrie, die de opbouw van een ware democratie in de weg zou staan. Indirect wordt de koning verweten dat hij niet genoeg doet om deze persoonlijkheidscultus tegen te gaan.

Een gedurfd artikel dus, dat in een echte dictatuur niet zou verschijnen. Dat geeft hoop voor mijn plannen om over Marokko te schrijven. Misschien dat ik de statistieken niet vind om mijn observaties met achtergrondinformatie te staven. Mensen die vrijuit hun mening durven geven zijn er wel.